Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Tsade.] Hun hart schreeuwde [99]tot den Heere: [100]O gij muur der dochter Sions, [101]laat dag en nacht tranen afvlieten als een beek; geef uzelve geen rust, [102]uw oogappel [103]houde niet op! 99. Te weten toen zij, te weten Gods volk, dus van de Chaldeen werden geplaagd. Anders: tegen den Heere. De zin is: Zij, te weten de boze Chaldeen, die niet ulieden, maar den Heere lasterden. Zie 2 Kon.19:22; Jes.36:4. 100. Dit zijn woorden van den profeet, alsof hij zeide: O gij volk, woonachtig binnen de muren van Zion, of Jeruzalem, op welke zich Juda, als op een sterken muur, verlaten heeft. 101. Vergelijk boven hfdst.1 vs.2,16. 102. Hebreeuws, de dochter van uw oog zwijge niet; dat is, uw oogappel. Zie Ps.17:8. 103. Te weten van tranen uit te storten.